“Ah-ah-ah-ah-ah-ah-ah-ah.” Met het ritme van een handzaag die traag op en neer gaat in een houten balk, hoorde ik vannacht een mensenstem. Ik lag in bed toen ik de stem hoorde.Half slapend had ik er een andere betekenis aan gegeven. Ik dacht dat onze buurjongen de grenzen van zijn prille verkering verkende, in zijn slaapkamer grenzend aan die van ons.
Daarna werd het geluid klagender. Lust had plaats gemaakt voor pijn. Was het een gewonde man die in onze straat lag te creperen? Ik zag het beeld voor me: een man in foetushouding in de sneeuw, het bloed dat hij verliest als kersensaus op vanille-ijs.
Mijn vrouw loste het mysterie op. Ze maakte een kleine kier tussen raam en rolgordijn. Samen keken we naar de witte wereld aan de andere kant van het raam. “Auw-auw-auw-auw-auw-auw-auw-ik heb het zo koud”, klaagde een man in een ski-jas met een stapeltje kranten op zijn onderarm.
Dit korte verhaal stond op zaterdag 21 februari 2013 ook op de achterpagina van de NRC (rubriek ik@nrc).
Maar wat nu nog niet is opgelost is, wat doet een man in een skijack met een stapeltje kranten op zijn arm in de sneeuw? 😉