Als Adri bij ons aanbelde, wist ik dat het rustig was op het pleintje. ‘Kom je voetballen?’, vroeg hij dan. Zijn hoofd scheef, zijn bril laag op zijn neus en altijd dezelfde vraag.
Ik heb nooit geweten waarom Adri alleen een kopstem had. Hij vertelde het me niet en ik vroeg het niet. Ik wist wel dat hij met zijn moeder en oudere zus in een rijtjeshuis aan de andere kant van het pleintje woonde. En dat hij naar de lomschool ging. Meer was niet nodig om met hem te voetballen.
Met Adri kon ik urenlang aan mijn techniek schaven. Ieder een garagedeur als doel en dan één-tegen-één. Adri gaf me het gevoel dat ik best aardig kon voetballen. De kunst was alleen om hem niet te vaak door zijn benen te spelen. Na een keer of 15 begon hij om zich heen te schoppen en was de trainingssessie voorbij.
Zo’n 30 jaar na mijn verhuizing uit Egmond kwam ik Adri weer eens tegen. Op een gure herfstavond in Grand-café Het Gulden Vlies in Alkmaar. Ik at er met vrienden, Adri was alleen. Hij trok onze aandacht toen hij met zijn knieën op de vloer luchtgitaar speelde op een liedje van Queen. Hij had mij niet gezien want achter zijn brillenglazen waren zijn ogen vooral gesloten.
Na zijn optreden stapte ik op hem af. Zijn stem klonk alsof de baard zijn keel nog steeds niet had gevonden. Hij vertelde me dat hij zijn dagen doorbracht in een begeleid-wonen-huis. Dat hij van vroeger niemand meer zag. En dat hij geen vrienden had. In mijn gedachten keerden we samen terug naar het pleintje en liet ik hem winnen met één-tegen-één.
-De naam Adri is bedacht, de rest niet-