In de jaren ’80 heersten orde en tucht op de Alkmaarse Rijkscholengemeenschap Noord-Kennemerland. Hoofdconciërge Heusdens had daar een belangrijke hand in. In zijn kantoor naast de hoofdingang moest je zijn voor een te-laat-briefje. ’Wat is de reden dat je zo laat bent?’, vroeg hij met zijn snerpende stem. Het enige dat nog ontbrak was het licht van een schemerlamp in je gezicht.
Dankzij die orde en tucht kreeg je zin om het gezag te tarten. Bijvoorbeeld in de pauze. We voetbalden met een man of 6 in een lange gang. Het speelveld was 3 meter breed en 10 meter lang, begrensd door sobere zitbanken en jassen aan kapstokken. Aan weerskanten bedachten we een doel. Klasgenoot Rob leverde de wedstrijdbal: een blikje Chocomel.
Heusdens was de enige toeschouwer. Een verdieping hoger installeerde hij zich achter een pilaar. Als het gangvoetbal begon tuurde hij door het raam naar beneden. Hij was geen liefhebber van het spel. Hij stond er om bewijsmateriaal te verzamelen.
Als de Chocomel door een scheur in het blik op de zwarte tegels vloeide, stond Heusdens in een paar tellen beneden. Met de wijsvinger van zijn rechterhand wees hij de schuldige vanaf een paar meter al aan. ‘Kom jíj maar even met me mee’, zei hij met het gezicht van een archeoloog met een belangrijke vondst in zijn hand. De straf was altijd gelijk: na schooltijd het fietsenhok aanvegen. Een eenzame klus die zeker 1,5 uur kostbare vrije tijd opslokte maar de volgende dag wel tot een stoer verhaal kon worden gereproduceerd.
Laatst kwam ik Rob weer eens tegen. Ik had hem zeker 32 jaar niet gezien. Na een korte kennismaking met zijn zoontje stelde ik Rob de gróte vraag: ‘Rob, waarom voetbalden we op school altijd met jouw volle blikje?’ De pretoogjes die ik ruim 3 decennia niet had gezien, waren weer even terug. ‘Ik hield niet van Chocomel’, was Robs antwoord.
Ja, zo leer je de ‘bal’ langs de grond te spelen, – of eventueel een vette sliding.