Hij was niet de beste voetballer van de wereld. Toch was Hugo Hovenkamp mijn favoriet. Hij was linksbenig net als ik, hij kwam uit Groningen net als ik en hij rende met zijn kont naar achteren net als ik.
In 1977 zag ik Hugo voor het eerst. Om onze verhuizing van Alkmaar naar Egmond te verzachten, kocht mijn vader 2 seizoenskaarten van AZ’67. Elke thuiswedstrijd zochten wij een plek, op de lange sta-tribune. Het liefst aan het hek en bij de middenlijn. Ik staand op een bierkratje en mijn pa er pal achter.
Hoewel op het gras van De Hout betere spelers rondliepen, had ik vooral oog voor Hugo Hovenkamp. Ik bestudeerde zijn vlijmscherpe tackles, zijn rushes langs de lijn en zijn gedirigeer. Voor Kirsten Nygaard, Kees Kist en ook Jan Peters kwamen de fans naar De Hout. Maar ik keek gewoon naar die houterige linksback.
Zelf speelde ik ook op die plek. Nog niet zo lang want ik was na de verhuizing pas begonnen te voetballen. In Alkmaar tekende ik strips, in Egmond trapte ik tegen een bal. Voetbal was in mijn nieuwe woonplaats de bindende factor. En dus werd ik lid van vv Zeevogels, de club met de spierwitte shirts en de zwarte broeken.
In de winter van ’77 naaide mijn moeder een 5, het rugnummer van Hovenkamp op mijn witte wedstrijdshirt. Met de ‘5’ op mijn rug en een zwart kralenkettinkje om mijn nek transformeerde ik op zaterdagochtenden in een mini-Hovenkamp. Mijn aanbidding ging volgens mijn vader op één punt te ver. ‘Je rent als een Arubaanse oma’, zei hij een keer in de auto op weg naar huis. Met die opmerking beledigde hij niet alleen mij maar ook Hugo. De resterende reistijd bleef het stil in de auto.